PROCES VERBAAL VAN GEDANE OPGRAVINGEN IN DE KERK VAN BRAKEL
In het jaar een duizend achthonderd vijf en twintig, den dertigsten der maand junij, is op last van den Weledel Geboren Heer Wilhelmus van Dam, Heer tot Brakel, als gevolmagtigde Administrateur der Heerlijkheid Brakel, namens deszelfs Moeder, de Weledel Gebore Vrouwe Maria Aletta van Wageningen, Douariere van wijlen den Weledel Geboren Gestrengen Heer Dirk Willem van Dam, Vrouwe van Brakel en Rodichem, als Eigenaresse van de Graftkelder in A: 1768 aangekocht door wijlen Haar oom den Weledel Geboren Heer Wilhelmus Wilhelmius in leven Heer van Brakel en Cleverskerke, van Wijlen den Hoogwelgeboren Heer Anne Frans Wilhelm Baron Piek, in leven Heer van Brakel en Zoelen; en mede in qualiteit van Opperkerkmeester, bij gelegenheijd van de gemaakte veranderingen in de voorsch. kerk en het verplaatsen van den predikstoel naar het Choor.
Eene opgraving gedaan in het Choor van voornoemde Kerk, ten einde te onderzoeken of er eenige kelder of begraafplaats der vroegere Heeren of Vrouwen van Brakel te vinden waren. Na alvorens de onvoltooide & zeer beschadigde zerk, op welke de kwartieren van Piek, Wijhe, Vijgh, Averinck, Gend enz. nog zigtbaar waren te hebben weggenomen, welke in het midden van het Choor lag, gelijk met den dorpel van de Choordeur welke aldaar in 1812 is gemaakt, zoo werd onder de gemelde zerk welke twee palmen dik was eenige aarde en zand en vervolgens eene andere zerk gevonden of liever gedeelte van dezelve met eenig randschrift in duitsche letters, zijnde dik 2 palm 5 duim breed 1 El 6 palm lang 3 El 5 palm dezelve lag vijf el vier palm uit de Choordeur onder dezelve werden gevonden, twee kelders, de eerste gelegen twee palm zuidwaarts uit het midden van het Choor de tweede daarneven aan de zuidzijde beiden onder voornoemde zerk.
Op den vierden julij des nademiddags ten vier uren werd de Eerste kelder geopend aan de agter of oostzijde in tegenwoordigheid van den weledel geboren Heer van Dam tot Brakel voornoemd, als mede van deszelfs zwager den weledel geboren Heer H.A.F. Gobius, Cornelis van Bijsterveld, kerkmeester, Klaas Kieboom, poldersecretaris en dijkschrijver en de heer Christoffel Hondius, particulier, benevens Andries Doelie, metselaar.
En bevonden dat dezelve was lang 25 palm, breed 6 palm 5 duim hoog 9 palm binnenwerks; en daarin circa drie palm water; hetwelk uitgedragen zijnde eene ijkenkist deed ontdekken welker deksel ingezakt en grootendeels verteerd was, en op den rand een doodshoofd en dijbeen. de kist uitgehaald zijnde bevond men in dezelve een geraamte hetwelk met de kist scheen begraven te zijn geweest, en de beenderen van twee andere lijken, waarschijnlijk bij de begraving daarop gelegd welke alle op de plaats zelve door den genoemden Kerkmeester en Metselaar gereinigd zijnde, door den Heer van Brakel voornoemd eigenhandig in een daartoe bestemd kistje zijn gelegd en naar het huis te Brakel overgebragt en aldaar door den Chirurgijn Johannes Ramp en geexamineerd zijnde is bevonden dat het geraamte uit de kist hoogwaarschijnlijk een vrouw geweest is van fijn gebeente die jong gestorven is en zeer fraaije zuiver witte ruim uit elkander staande tanden had, de bovenste iets vooruit zoo als aan het afslijten van de vier onderste blijkbaar was. De overige hoofden en beenderen waren van zeer groove en harde substantie, en van middelbare groote, zijnde veele tanden en de meeste kiezen behouden, en daar onder kennelijk eene eerst uitkomende kies.
Op den vijfden julij des voordemiddags negen uren, werd in tegenwoordigheid van de meer genoemde personen de tweede kelder geopend en mede met water bevonden, hetgeen uitgedragen zijnde, en de kelder opgemeten zijnde is bevonden dat dezelve was van dezelve lengte en breedte als de vorige doch hoger te weten tien palmen vijf duimen. In dezelve was eene meer dan de vorige vergane ijkekist, en ook de beenderen schijnbaar veel ouder als de uit de vorige kelder, in dezelve lag een bijna vergaan geraamte en daaragter aan de westzijde twee opgestapelde hoopen beenderen van twee lijken als het welk behoorlijk geexamineert zijnde dezen kelder dadelijk weder is toegemetseld. Vervolgens zijn de beenderen uit de eerste kelder in eene daartoe vervaardigde ijke kist gelegd in de eerste kelder terug gebracht en deeze daarop almede toegemetseld. Alhetwelk des namiddags ten vier uren afgelopen zijnde zoo is daarvan het tegenwoordig Proces-Verbaal opgemaakt en getekend op het Huis te Brakel des avonds ten zeven uren.
Van Dam tot Brakel
H.A.F. Gobius
C. van Bijstervelt
K. Kieboom
C. Hondius
Andries Doelie
Bron: Het archief van de familie van Dam van Brakel
inv.nr. 804 - Rijksarchief in Arnhem
Naschrift
Na de restauratie van de kerk in 1825 zijn de in het proces-verbaal genoemde zerken overgebracht naar de zuid-westelijke toren van de ruine achter het Huis Brakel. Daar werd een gedeelte van de toren hersteld met daarin een muur waarin de zerken samen met nog meer bouwfragmenten ingemetseld werden. Links boven het poortje bevindt zich een gedeelte van de zerk met gotische letters waarop "en van Werdenburg" te lezen valt. Rechts van het poortje zit de grote zerk met daarop nog duidelijk zichtbaar de familiewapens, links-boven het wapen van PIECK, links-onder het wapen van Wyhe. Andere bouwfragmenten uit de muur zijn in de loop der eeuw verdwenen, boven het poortje zat een steen met daarin de jaartallen 860, 1321, 1407 en 1672 gegraveerd, jaartallen die te maken hadden met de geschiedenis van het kasteel Brakel. Tijdens de restauratie van 1825 werd de preekstoel verplaatst naar het koor en achter de preekstoel een ijzeren hek geplaatst. In het midden boven in het hek is het jaartal 1825 te lezen. Na de restauratie schonk de vrouwe van Brakel en Rodichem, weduwe Maria Aletta van Wageningen een bijbel die zich thans nog op de preekstoel bevindt. Het is een Bijbel uit 1714 gedrukt bij Jacob en Pieter Keur. Op de plaats van de vorige zerk in het koor is een steen met twee ringen gelegd met daarop het opschrift:
SEPULCRETUM TOPARCHARUM IN BRAKEL ET RODICHEM
Literatuur:
F.A.J. Vermeulen, Monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Gelderland, De Bommelerwaard, 's Gravenhage 1932