Aan het eind van de Brakelse Meidam, op de zomerkade, stond de keet van de familie van Dalen. In de keet bewaarde men de voorraad die door de parlevinker uitgevent werd op de rivier. Ook gebruikte men de keet als schuilplaats. Met een echte Brakelse kruiwagen werden de aardappelen naar de boot bij de krib gebracht.
We zien hier een foto uit 1926 met Hendrik van Dalen (Hzn), Herme Versteeg, Driek Dijkhof, Inge van Dalen, Klaas van Dalen en Herme van Wijgerden. Gerrit van Dalen, (van Ceele) was in die tijd parlevinker, hij was getrouwd met Hanneke Versteeg en woonde met zijn gezin op de Brakelse oven, vandaar dat ze dan ook vaak de ovensmannekes genoemd werden. Er is een periode geweest dat er meerdere parlevinkers waren. In de buurt van het het veer zaten Willem van Dalen en Jan Schreuders. Willem was een broer van Gerrit, hij verkocht ook brood aan de schippers op de rivier. Twee kribben verderop zat Peter (Peer) van Dalen ook een broer van Gerrit, aan de volgende krib zaten Gerrit van Ceele met zijn zoon Klaas, en aan de oven zat Nicolaas van Dalen, een zoon van Hannes van Dalen. Er werden aardappelen, groenten en fruit verhandeld, maar ook frisdranken, bier en eieren. Voordat een bepaald soort aardappelen verkocht werd, werden er enkelen eerst door moeder de vrouw thuis gekookt en geproefd of ze wel goed smaakten. Een goede klant kocht soms wel 15 mud aardappelen, die altijd in zakken verhandeld werden.
Klaas van Dalen, getrouwd met Willemien de Vries, woonde aan de Waaldijk 38 en leerde het vak van zijn vader, zelfs zonder te kunnen zwemmen heeft hij jarenlang dit werk gedaan. Hij had veel klanten van de steenkolen, herkenbaar aan de blauw/witte band op de schoorsteenpijp, maar er werden ook levensmiddelen verkocht aan de schippers van Thijsse, herkenbaar aan de groen / witte band, aan Sles, herkenbaar aan de gele" S" en aan Damco. De Rijnaken werden vaak in Dordrecht met meerdere achter elkaar achter de sleper gekoppeld, wachtten dan op het opkomende tij en voeren dan in colonne de Waal af richting Duitsland. Vandaar dat men ongeveer wist wanneer het druk zou worden op de rivier. De laatste die voorbijging seinde de parlevinker vaak in dat er geen boten meer achter zaten. Als men wilde overnachten in een rak, een recht stuk rivier tussen twee bochten in, dan had men daarvoor speciale tekens. Als men een lange en een kort waarschuwingssignaal hoorde betekende dat ze binnen een bepaalde tijd voor anker zouden gaan, bij een lange en 2 korte stoten liet men de boten uitlopen. Gingen de schepen stil liggen, dan hoorde men 1 lange en 3 korte stoten van de scheepshoorn. Ze gingen dan voor anker in het Vurense Rak (dit gedeelte was bij harde wind erg wild), of in het Brakelse Rak, dat liep van het veer tot de oven.
Het was een keihard bestaan voor de parlevinkers, 6 dagen in de week in weer en wind, regen en mist. Vaak kwam men in de winter thuis met de manchesterse broek en jasje vol met ijs. Als het mistte werd tijdens het werk even de motor van de vlet stilgelegd en luisterde men of men wel varen kon. Het was ook uitkijken geblazen in de buurt van een raderboot. Alleen als de rivier bevroren was lag de handel stil. Dan kwamen de ijsbrekers de Siberie, de Canada en de Christiaan Brunings om het ijs te breken waardoor scheepvaart weer mogelijk was. De Christiaan Brunings is nog te bezichtigen bij het scheepvaartmuseum in Amsterdam. Het werk van de parlevinker werd steeds moeilijker door de vele "hardlopers", het ging te snel om aan te leggen. Steeds meer boten werden uitgerust met koeling waardoor er op den duur geen handel meer gedreven werd. Klaas heeft tot 1957 dit beroep uitgeoefend, in september van dat jaar verkocht hij zijn vlet en ging als kapitein op een boot werken voor de steenfabriek Heuf in Vuren. De laatste Nederlandse parlevinker stopte in 2008.